Étude littéraire: over een opgelegd thema (in casu de titel, en het moet een liefdesverhaal zijn) in 60 minuten een verhaal van 20 regels schrijven
Nog heerst de nacht over de velden, nog is de wereld koud en verlaten. Als rag hangen de nevelslierten in de bomen, over de weg. Langs de weg loopt een man, de rug gekromd, handen in de zakken. Zijn hoofd, zijn lijf, zijn leden voelen zwaar. De man houdt van ochtenden als deze. Ochtenden met winterzon. Ochtenden met schrale stralen, met schitteringen in de mist, met wit schijnsel op de bladeren van de bomen. Ochtenden met dampende aarde en nat gras. Op ochtenden als deze, denkt de man, vlucht de nacht, en wordt de hemel opnieuw geboren in het eerste licht. Haastig loopt de man langs de muren, door het hek, over het met plukken mos versierde pad. Hij duwt de kapeldeur open, ruikt de muffe, door kaarsen aangebrande lucht, gaat, strompelt naar het altaar, zakt door zijn knieën, knielt. Voor Maria, voor zijn moeder, voor zijn moeder met haar dode kind. Lang geleden, toen hij nog een jongen was, droeg zijn vader hier een witte kist naar binnen. In de kist, een kind, een broertje, baby van een dag. In zijn vader, in zijn moeder, schijnt de dood sindsdien, het verlangen naar. Ook in de jongen, in de man sindsdien geen hart, geen zon, geen stralen meer. De man sluit zijn ogen, kust de oude stenen vloer. Hij bidt, hij wacht, hij vraagt zich af of hij vandaag misschien zijn vader, moeder, broer zal horen zeggen, zal horen zingen: Golden slumbers fill your eyes, smiles await you when you rise, sleep pretty darling do not cry, and I will sing a lullaby. De man staat op, gaat, keert zijn rug, hij denkt licht houdt donker en liefde pijn niet tegen. In de verte, in de mist, kraait als vanouds de haan.